Dankzij het VVPRbis-regime kunnen dividenden van KMO-vennootschappen die voortkomen uit nieuwe aandelen op naam uitgereikt naar aanleiding van een volstorte inbreng in geld gedaan vanaf 1 juli 2013, onder bepaalde voorwaarden, een verlaagd tarief van de roerende voorheffing van 15% of 20% genieten.[1] Zoals u reeds kon lezen in een eerder verschenen artikel ‘De VVPRbis-regeling’, verhelderde de circulaire van 23 april 2021 (2021/C/36)[2] dat het VVPRbis-regime eveneens van toepassing is voor tussentijdse en interim-dividenden. Daarnaast werd ook de voorwaarde van de minimumkapitaalvereiste (voor o.a. een BV) onder invloed van de hervorming van het vennootschapsrecht in 2019 geschrapt voor inbrengen doorgevoerd vanaf 1 mei 2019.

Door verschillende discussies in de praktijk over de invulling van de toepassingsvoorwaarden van het VVPRbis-regime, voert het wetsontwerp van 12 januari 2022[3] zoals goedgekeurd op 13 januari jl. verschillende wijzigingen door aan het huidige VVPRbis-regime. In wat volgt worden kort de huidige problematiek en de doorgevoerde wijzigingen uiteengezet.

Problematiek

Enkel indien de inbreng in geld volledig volstort is, kan aanspraak worden gemaakt op de verlaagde roerende voorheffing onder het VVPRbis-regime. In de praktijk wordt aangenomen dat dergelijke volstorting ten laatste moet gebeurd zijn op het moment dat de dividenden worden verleend of toegekend.

Onder impuls van het nieuwe vennootschapsrecht vormden verschillende BVBA’s waarvan het kapitaal slechts gedeeltelijk volstort was zich om naar een kapitaalloze BV. Het gebeurde daarbij in de praktijk wel vaker dat de BV vervolgens haar oorspronkelijke inbrengers vrijstelde van verdere volstorting van het ingebrachte kapitaal en haar kapitaal terugbracht naar bijvoorbeeld 1 EUR. Bijgevolg ontstond de vraag of dergelijke vennootschappen nog voldeden aan de hierboven genoemde voorwaarde van volledige volstorting. De rulingcommissie leek de vermindering van roerende voorheffing in het kader van het VVPRbis-regime voor dergelijke vennootschappen niet uit te sluiten.[4]

Wetsontwerp houdende diverse fiscale bepalingen

De regering is echter van mening dat de wetgever nooit de bedoeling heeft gehad de verminderde roerende voorheffing in voormelde omstandigheden toe te laten. Recent keurde de Ministerraad in tweede lezing dan ook een voorontwerp van wet goed waarin dit ‘achterpoortje’ van het VVPRbis-regime wordt gesloten. Dit voorontwerp van wet heeft zich vertaald in een wetsontwerp dat – na enkele amendenten – in tweede lezing door de Commissie voor Financiën en Begroting werd aangenomen.[5]

De wijziging waarmee het wetsontwerp de mazen van het net wil dichten betreft de toevoeging van de voorwaarde dat het VVPRbis-regime slechts kan worden toegepast wanneer de sommen die bij de uitgifte van de aandelen onderschreven werden, volledig volstort zijn. De toevoeging van dergelijke voorwaarde aan het VVPRbis-regime komt er in de praktijk op neer dat men in hogervermelde situatie – behalve wanneer er nieuwe inbrengen gebeuren – geen aanspraak kan maken op een vermindering van roerende voorheffing.

Het wetsontwerp voorziet in een overgangsregeling voor vennootschappen die tussen 1 mei 2019 en 15 december 2021 te goeder trouw een vrijstelling van volstorting van de aandelen hebben doorgevoerd. Dergelijke vennootschappen kunnen alsnog aanspraak maken op een verminderde roerende voorheffing onder het VVPRbis-regime als zij een kapitaalverhoging in geld doorvoeren waardoor de inbreng opnieuw het niveau van voor de vrijstelling van volstorting bereikt. Belangrijk hierbij is dat dergelijke kapitaalverhoging niet gepaard mag gaan met de uitgifte van nieuwe aandelen en moet geschieden voor 31 december 2022.

Geen verstrenging beginpunt wachttermijn

Het oorspronkelijke voorontwerp van wet trachtte ook het beginpunt van de wachttermijn te verstrengen. Zo zou de vermindering van roerende voorheffing slechts gelden voor dividenden die verleend of toegekend worden uit de winstverdeling van het tweede boekjaar of volgend “na dat van de volledige volstorting van de bedragen waarop bij de oprichting of kapitaalverhoging is ingeschreven”. De wachttermijn zou in dat geval dus pas bij de volledige volstorting starten en niet meer bij de inbreng.

Naar aanleiding van een advies van de Raad van State wordt voormelde wijziging in het wetsontwerp zoals aangenomen op 12 januari 2022 niet doorgevoerd. Het startpunt van de wachttermijn blijft dus vooralsnog ongewijzigd en begint bijgevolg te lopen vanaf de datum van de inbreng en niet vanaf de datum van de volstorting.

Wijziging verbod preferente aandelen

Een van de toepassingsvoorwaarden van het bestaande VVPRbis-regime is dat de verlaagde roerende voorheffing enkel geldt voor zover er bij een kapitaalverhoging geen preferente aandelen worden gecreëerd.[1] In de praktijk geeft de invulling van het begrip preferente aandelen vaak aanleiding tot discussie. Ook aan deze problematiek komt het wetsontwerp tegemoet. Zo wordt het verbod op de uitgifte van preferente aandelen vervangen door een verbod om aan de aandelen een voorkeurrecht te verbinden “ten aanzien van de deelname in het kapitaal of in de winst of ten aanzien van de verdeling van het maatschappelijk vermogen”.[2]

Uitsluiting inbreng uit bepaalde liquidatiereserves

Het huidige VVPRbis-regime voorziet dat het bedrag van een inbreng in geld dat voorkomt uit een vanaf 1 mei 2013 georganiseerde kapitaalvermindering van een vennootschap die verbonden of geassocieerd is (in de zin van artikelen 1:20 en 1:21 WVV) met die persoon, niet in aanmerking kan komen voor de toepassing van het VVPRbis-regime.

Het wetsontwerp voegt hier een bijkomende beperking aan toe door te stellen dat sommen die voortkomen uit een uitkering van liquidatiereserves (zoals bedoeld in art 184quater WIB of 541 WIB) die onderworpen zijn aan een verlaagd tarief van de roerende voorheffing van 5 procent en die door een persoon worden ingebracht in een andere vennootschap, niet kunnen genieten van de verlaagde roerende voorheffing zoals voorzien door het VVPRbis-regime. Een inbreng in geld dat voortkomt uit liquidatiereserves die onderworpen werden aan 17 of 20 procent roerende voorheffing kan bijgevolg nog steeds genieten van de verlaagde roerende voorheffing.

Conclusie

Gezien de complexiteit van de voorwaarden verbonden aan het VVPRbis-regime en de steeds veranderende regelgeving is het raadzaam uw fiscaal adviseur te raadplegen indien u wenst na te gaan of u in aanmerking komt voor de toepassing van het gunstregime. Aarzel daarom zeker niet om ons te contacteren bij verdere vragen.

 

Auteurs: Ilke Vandenbroeck, Director Tax, Legal & Accountancy en Lorenz Vercauteren, Jr. Associate.

  1. Art. 269, §2 WIB92.
  2. https://eservices.minfin.fgov.be/myminfin-web/pages/fisconet/document/c2c073c3-c666-4d17-9957-bcd5d78d24ac/circulaire%202021%2FC%2F36.
  3. Art. 52 Wetsontwerp houdende diverse fiscale bepalingen van 12 januari 2022, https://www.dekamer.be/FLWB/PDF/55/2351/55K2351008.pdf.
  4. https://www.fiscoloog.be/fiscoloog/text.aspx?l=NL&id=22696.
  5. Wetsontwerp houdende diverse fiscale bepalingen van 12 januari 2022, https://www.dekamer.be/FLWB/PDF/55/2351/55K2351008.pdf.
  6. Art. 269, §2, laatste lid WIB92.
  7. Wetsontwerp houdende diverse fiscale bepalingen van 12 januari 2022 p.27, https://www.dekamer.be/FLWB/PDF/55/2351/55K2351008.pdf.