In 2013 introduceerde de Belgische wetgever een fiscaal gunstregime ter versterking van het kapitaal van kmo-vennootschappen: de VVPRbis-regeling. De regeling voorziet erin dat de roerende voorheffing (sinds 2017 gestegen tot 30%) wordt verminderd tot 20% en mogelijk zelfs tot 15%. Regelmatig duiken vragen op over de draagwijdte van de bepaling. Desalniettemin heeft de fiscus met een recente circulaire over het interim en tussentijds dividend weer enkele verduidelijkende puzzelstukjes gelegd. In onderstaand artikel geven we een korte beschouwing.

In het kort

In principe zijn dividenden onderworpen aan 30% roerende voorheffing. Sinds 2013 bestaat voor kmo-vennootschappen, in de zin van artikel 1:24 WVV, echter de mogelijkheid om dat tarief te verlagen naar 20% of zelfs 15% onder het zogenaamde VVPRbis-regime1.  

Aan dat verlaagd tarief zijn enkele strikte voorwaarden verbonden. Zo is de regeling enkel van toepassing op dividenden die betaald worden aan nieuwe aandelen op naam (zonder bijzonder statuut) uitgegeven naar aanleiding van een volstorte inbreng in geld vanaf 1 juli 2013. De aandelen dienen daarnaast ononderbroken in volle eigendom te zijn aangehouden sinds de inbreng (met uitzonderingen voor schenking en wettelijke erfopvolging).

Indien bovenstaande voorwaarden zijn vervuld, bedraagt het tarief van de roerende voorheffing 20% voor dividenden uitgekeerd vanaf het tweede boekjaar na de inbreng en 15% voor het derde boekjaar en verder. Het verlies van het statuut van kleine vennootschap na de kapitaalinbreng heeft geen verdere gevolgen.

De ‘oude’ minimumkapitaalvereiste

Tot voorkort was het VVPRbis-regime ook aan een minimumkapitaalvereiste verbonden. Zo kon men enkel van het verlaagd tarief genieten als het volstort kapitaal van de uitkerende vennootschap minimaal gelijk was aan €18 550.

De afschaffing van het kapitaalbegrip voor de BV(BA) heeft ervoor gezorgd dat die laatste voorwaarde in 2019 werd geschrapt. Let wel, de schrapping van de voorwaarde is enkel van toepassing voor inbrengen doorgevoerd vanaf 1 mei 2019. Dividenden die voortkomen uit inbrengen gedaan tussen 1 juli 2013 en 1 mei 2019 kleven nog steeds vast aan de oude regeling, inclusief de minimumkapitaalvereiste van €18 550.

Circulaire verduidelijkt tarief voor interim en tussentijds dividend

In het verleden bestond daarnaast onzekerheid over welke uitgekeerde winsten voor het gunstregime in aanmerking kwamen. De wet luidt namelijk dat de dividenden moeten zijn “verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede/derde boekjaar (en volgende) na dat van de inbreng”. Die zinsnede wekt het vermoeden op dat het gunstregime enkel van toepassing is op de winst van het betreffende boekjaar en niet op winsten of reserves uit voorgaande boekjaren.

In 2017 verschafte de toenmalige minister van Financiën evenwel duidelijkheid over de bovenbeschreven problematiek door te stellen dat de wet niet voorschrijft op welke wijze de winstverdeling dient te gebeuren of wat de oorsprong van de dividenden moet zijn. Daaruit kan worden geconcludeerd dat ook dividenden geput uit winsten en reserves van eerdere boekjaren onder het gunstregime vallen.

Voortbouwend op die verduidelijking van de minister, bevestigde de fiscus op 23 april 2021, via een nieuwe circulaire (2021/C/36), dat het VVPRbis-regime eveneens van toepassing is voor tussentijdse en interim-dividenden, waarbij ze ook de praktische toepassing toelicht aan de hand van een voorbeeld.

In het kort en ter opheldering, een interim-dividend is een uitkering van het resultaat van het lopende boekjaar, eventueel verrekend met overgedragen resultaat. Een tussentijds dividend is een uitkering geput uit de beschikbare reserves zoals blijkt uit de jaarrekening van het laatst afgesloten boekjaar. Beide dividenden kunnen worden uitgekeerd op om het even welk moment van het boekjaar.

Ondanks het verschil in oorsprong, preciseert de fiscus dat beide dividenden in de winstverdeling van het lopende boekjaar moeten worden opgenomen, wat van belang is voor het bepalen van het toepasselijke tarief. De circulaire verduidelijkt dat als volgt:

Een vennootschap, opgericht in 2015 met als afsluiting van het eerste boekjaar op 31 december 2016, keert een interim of tussentijds dividend uit op 30 november 2019. Bijgevolg zal het dividend onderworpen worden aan 15% roerende voorheffing aangezien het wordt toegekend uit de winstverdeling van het derde boekjaar (2019) na het boekjaar van inbreng (november 2015 – 31 december 2016).

Conclusie

Zoals uit bovenstaande blijkt, is om van het VVPRbis-regime te kunnen genieten, naast geduld, ook een goede kennis van de gestelde voorwaarden nodig. Recente wijzigingen in het juridische en fiscale landschap zorgen enkel maar voor bijkomende complexiteit, waardoor ondoordachte beslissingen wel eens fiscaal nadelig kunnen uitdraaien. Laat u dus steeds goed adviseren indien u hiervan gebruik wenst te maken.

Uiteraard kan u ons steeds contacteren bij vragen en/of concrete plannen.

 

Auteur: Tom Ieven

  1. Art. 269, §2 WIB