Op 26 oktober 2021 werd een nieuw wetsontwerp houdende diverse btw-bepalingen neergelegd. Dit wetsontwerp (en de inmiddels ingediende amendementen) omvat enkele belangrijke wijzigingen aan de huidige btw-reglementering. Hieronder bezorgen wij u een beknopt overzicht van de belangrijkste wijzigingen.

Vrijstelling voor politieke, syndicale, religieuze, levensbeschouwelijke, vaderlandslievende, filantropische of staatsburgerlijke instellingen

De diensten en nauw daarmee samenhangende leveringen van goederen ten behoeve en in het gemeenschappelijk belang van hun leden, verricht tegen betaling van een krachtens de statuten bepaalde bijdrage, door instellingen die geen winst beogen en doeleinden van politieke, syndicale, religieuze, levensbeschouwelijke, vaderlandslievende, filantropische of staatsburgerlijke aard nastreven, zijn van btw vrijgesteld. Het btw-wetboek stelt uitdrukkelijk dat de koning, ter voorkoming van concurrentieverstoring, deze vrijstelling afhankelijk kan maken van aanvullende voorwaarden. Tot op heden heeft de koning geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.

Artikel 132, lid 1, punt l) van btw-richtlijn 2006/112/EG verplicht lidstaten echter om de toepassing van deze vrijstelling afhankelijk te maken van de voorwaarde dat deze niet tot concurrentieverstoring kan leiden. Omdat de Belgische omzetting van dit artikel bijgevolg onvoldoende dwingend blijkt te zijn, wordt deze bepaling vervangen door een alternatief dat beter moet aansluiten bij de Europese verwoording. De praktische impact van deze wijziging zal eerder beperkt zijn, gezien tot op heden geen enkel geval van concurrentieverstoring gekend is bij de Belgische btw-administratie.

De btw-aftrek van gemengde btw-plichtigen aan de hand van werkelijk gebruik

Gemengde btw-plichtigen (d.w.z. personen die zowel btw-belaste handelingen verrichten als btw-vrijgestelde handelingen zonder recht op aftrek) berekenen hun btw-aftrek in principe aan de hand van het algemeen verhoudingsgetal. In afwijking daarvan kan geopteerd worden voor het principe van het werkelijk gebruik. Bij een ongelijkheid in de heffing van de btw kan de administratie het werkelijk gebruik verplicht opleggen.

Tot op heden bestaat de aanvraagprocedure voor het toepassen van het werkelijk gebruik uit een schriftelijk gemotiveerd verzoek, ingediend bij het bevoegde btw-kantoor. De administratie onderzoekt vervolgens of de opgegeven argumentatie het werkelijk gebruik kan rechtvaardigden. Zonder uitdrukkelijke machtiging van de administratie kan een gemengd btw-plichtige het werkelijk gebruik dus niet toepassen. Bovendien wordt deze niet-geautomatiseerde procedure als bijzonder arbeidsintensief beschouwd.

In de toekomst zou de kennisgeving van de keuze voor het werkelijk gebruik volstaan om het principe van de btw-aftrek volgens het werkelijk gebruik te mogen toepassen, zonder dat men nog hoeft te wachten op de toelating van de administratie. Deze kennisgeving dient volledig elektronisch te worden ingediend. Slechts in het uitzonderlijke geval dat de administratie oordeelt dat er sprake is van een schending van het neutraliteitsbeginsel, dient de administratie zo snel mogelijk een gemotiveerde weigeringsbeslissing te nemen.

In principe staat op deze kennisgeving van de keuze voor het werkelijk gebruik een tijdslimiet, nl. het einde van de eerste aangifteperiode van het kalenderjaar, behalve als het gaat om een aanvang van (gemengde) activiteit, in welk geval de kennisgeving zal moeten worden ingediend vóór de laatste dag van de eerste aangifteperiode die volgt op het begin van de activiteit of de verandering ervan. In uitzonderlijke gevallen en behalve in geval van klaarblijkelijk misbruik kan een dergelijke kennisgeving echter ook worden gedaan in de loop van het kalenderjaar.

Ook gemengde btw-plichtigen die reeds het werkelijk gebruik hanteren, zullen een dergelijke elektronische kennisgeving moeten indienen, met inachtneming van een overgangsperiode van zes maanden vanaf de inwerkingtreding van deze wijziging (m.a.w. vóór 30 juni 2023).

Gelet op de informatica-ontwikkelingen die noodzakelijk zijn om een elektronische kennisgeving mogelijk te maken en bijkomend de koning de nodige uitvoeringsmaatregelen te kunnen laten nemen, treedt deze wijziging slechts in werking op 1 januari 2023.

Forfaitaire belastingplichtigen

Vanaf 1 januari 2028 zullen de forfaitaire btw-regelingen verdwijnen. Deze ruime overgangsperiode kwam tot stand na overleg met de Hoge Raad voor Zelfstandigen en de Kmo (HRZKMO). Btw-plichtigen die op 31 december 2021 reeds een forfaitaire btw-regeling toepassen, zullen deze kunnen blijven hanteren tot 31 december 2027. Voor btw-plichtigen, die de forfaitaire regeling nog niet toepassen, valt deze mogelijkheid al weg vanaf 1 januari 2022.

De afschaffing van de forfaitaire btw-regelingen heeft een grote impact op de regeling voor landbouwondernemingen. Van zodra landbouwondernemingen naast de forfaitaire landbouwregeling nog een andere zelfstandige activiteit uitoefenen waarvoor zij aan de normale btw-regels zijn onderworpen, worden zij voor hun volledige economische activiteit onderworpen aan de normale btw-regels. Een combinatie van de landbouwregeling met de regeling van forfaitaire grondslagen was echter wel toegestaan. Door de forfaitaire regelingen af te schaffen wordt de mogelijkheid om naast de bijzondere landbouwregeling nog andere economische activiteiten te verrichten zonder die bijzondere landbouwregeling te mislopen, in grote mate beperkt. Daarom werd beslist dat die bijzondere landbouwregeling van toepassing kan blijven als de btw-plichtige ook op bijkomstige wijze handelingen verricht die aan de normale regeling onderworpen zijn, op voorwaarde dat deze handelingen uit hun aard verbonden zijn met de hoofdactiviteit van de landbouwonderneming, de omzet uit die handelingen (exclusief btw) in de loop van het kalenderjaar niet meer dan 30 % van de totale omzet van de landbouwondernemingen bedraagt en dat percentage gedurende het voorafgaande kalenderjaar ook niet heeft overschreden.

Voor een correcte toepassing van deze uitzondering zal bij koninklijk besluit een overzicht worden voorzien van de handelingen die aan de voorwaarden voldoen.

Teruggaaf van belasting aan buitenlandse ondernemingen

De btw-teruggaafregeling voor belastingplichtigen die buiten de EU zijn gevestigd verschilt momenteel nog van de regeling voor in andere EU-lidstaten dan België gevestigde belastingplichtigen. Met het nieuwe wetsontwerp wordt de regeling voor buiten de EU gevestigde belastingplichtigen enerzijds gedigitaliseerd en anderzijds gelijkgetrokken met de regeling voor belastingplichtigen die in een andere EU-lidstaat dan België zijn gevestigd.

Momenteel bestaat de btw-teruggaafregeling voor buiten de EU gevestigde belastingplichtigen uit het indienen van een schriftelijk (papieren) verzoek om teruggaaf bij de bevoegde btw-diensten. Door de Brexit wordt verwacht dat deze procedure vaker zal moeten worden toegepast dan tot op heden het geval was. Om deze procedure zo efficiënt mogelijk te maken werd daarom besloten om een hernieuwde btw-teruggaafregeling te voorzien voor belastingplichtigen die buiten de EU zijn gevestigd.

Om deze wijziging te kunnen doorvoeren, moeten in de eerste plaats echter de huidige delegatieregels in de btw-reglementering worden aangepast en zal ook worden benadrukt dat de voorwaarden met betrekking tot de aspecten van de btw-teruggaafregeling dezelfde moeten zijn voor belastingplichtigen die in de EU zijn gevestigd en voor belastingplichtigen die buiten de EU zijn gevestigd.

Door het aanpassen van de delegatieregels wordt ook de rechtspraak van het Hof van Cassatie inzake de onwettigheid van de verjaringstermijn voor vorderingen tot btw-teruggaaf aan buitenlandse belastingplichtigen vakkundig ontweken. Het Hof van Cassatie bevestigde in zijn arrest van 25 juni 2021 dat de koning niet wettig kan afwijken van de bepalingen in het btw-wetboek (art. 82 en 82bis WBTW). Door de delegatiebevoegdheden te wijzigen, wordt de koning thans uitdrukkelijk gemachtigd om voor de btw-teruggaaf aan buitenlandse ondernemingen af te wijken van de wettelijke driejarige verjaringstermijn en hoeft er dus niet getornd te worden aan de bestaande vervaltermijn (i.e. tot 30 september van het volgende jaar).

Afschaffing btw-attest van de afnemer voor renovatie- en herstellingswerken aan privéwoningen

Onder bepaalde voorwaarden zijn renovatie- en herstellingswerken aan woningen ouder dan tien of vijftien jaar onderworpen aan het verlaagde btw-tarief van 6 %. Eén van die voorwaarden betreft de ouderdom van de woning en een hoofdzakelijk gebruik als privéwoning. Om de bewijslast van naleving van deze voorwaarden in hoofde van de aannemer te vereenvoudigen, voorziet de huidige regeling in een schriftelijk attest, te overhandigen aan de aannemer, waarin de afnemer verklaart dat de woning in kwestie voldoet aan de voorwaarden voor het toepassen van het verlaagde btw-tarief van 6%. Het attest ontlast de aannemer van zijn aansprakelijkheid behalve in geval van samenspanning tussen de partijen of het klaarblijkelijk niet naleven van de voorwaarden. Naast het feit dat dit attest aan geen enkele vormvereiste moet voldoen, blijkt de opmaak en bewaring van dit soort documenten niet vanzelfsprekend in de praktijk.

Het wetsontwerp voorziet, ter vervanging van het attest, in een uitgebreide verklaring op de factuur zelf.

Die verklaring moet als volgt luiden : "Btw-tarief : Bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van de factuur, wordt de klant geacht te erkennen dat (1) de werken worden verricht aan een woning waarvan de eerste ingebruikneming heeft plaatsgevonden in een kalenderjaar dat ten minste [vijftien of tien] jaar voorafgaat aan de datum van de eerste factuur met betrekking tot die werken, (2) de woning, na uitvoering van die werken, uitsluitend of hoofdzakelijk als privé- woning wordt gebruikt en (3) de werken worden verstrekt en gefactureerd aan een eindverbruiker.” Wanneer minstens één van die voorwaarden niet is voldaan, zal de afnemer binnen een termijn van één maand de toepassing van het verlaagde btw-tarief schriftelijk moeten betwisten en zal de aannemer gehouden zijn om een corrigerende factuur of debet nota uit te reiken aan de afnemer.

De verantwoordelijkheid omtrent de toepassing van het juiste btw-tarief ligt dan ook bij de afnemer. Deze laatste zal worden aangesproken voor de extra btw in geval van onterechte toepassing van een verlaagd btw-tarief (behoudens in geval de aannemer na tijdige ontvangst van een schriftelijke betwisting heeft nagelaten een corrigerende factuur uit te reiken aan zijn afnemer). Deze aansprakelijkheid strekt zich ook uit tot boetes en interesten.

Daarnaast wijzigt het wetsontwerp ook het startpunt voor de berekening van de termijn van tien of vijftien jaar. Het voorgestelde startpunt is de eerste ingebruikneming "in de loop van een kalenderjaar dat ten minste [vijftien/tien] jaar voorafgaat aan de eerste factuur met betrekking tot die handelingen".

Ook de attesten die vereist zijn voor verlaagde tarieven voor de bouw en renovatie van woningen en woningcomplexen voor gehandicapten komen te vervallen en worden vervangen door een gelijkaardige factuurverklaring.

Deze wijziging treedt in principe in werking op 1 januari 2022. Het huidige attest kan echter nog tot 30 juni 2022 gehanteerd worden, zodat de nodige administratieve aanpassingen kunnen worden getroffen.

Afstandsverkopen uit derdelandsgebieden

Sinds 1 juli 2021 zijn de nieuwe btw-regels voor afstandsverkopen van kracht. Deze nieuwe regeling maakt een onderscheid tussen intracommunautaire afstandsverkopen en afstandsverkopen waarbij de goederen zijn verzonden vanuit een derde land en in de EU worden ingevoerd door de verkoper.

Op dit moment heeft deze nieuwe regeling nog geen nationale, bijzondere plaatsbepalingsregel voor de situatie waarbij goederen worden ingevoerd in België en vervolgens worden verzonden naar een klant gevestigd in een ander EU-land dan België. De Europese wetgever heeft daarentegen wél rekening gehouden met deze mogelijke goederenstroom: naar Europees recht is de transactie in dit specifieke geval onderworpen aan btw in de lidstaat van de eindklant (art. 33, b) btw-richtlijn). De Belgische wetgever heeft dus nagelaten om deze regel om te zetten naar nationaal recht, wat met het nieuwe wetsontwerp wordt rechtgezet. Gezien de huidige leemte in de Belgische wetgeving aanleiding kan geven tot dubbele belasting, zal deze aanpassing retroactief in werking treden op 1 juli 2021.

 

Auteurs: Sofie Vandermarliere, Tax manager en Christin Schedler, Sr. Tax Adviser.