Bij de vaststelling en de toepassing van de waarderingsregels voor het opstellen van de jaarrekening wordt er vanuit gegaan dat de onderneming haar bedrijf zal voortzetten (going concern).

Indien het bestuursorgaan van een onderneming besluit om haar bedrijf geheel of gedeeltelijk stop te zetten of indien er niet meer kan van worden uitgegaan dat de onderneming haar bedrijf zal voortzetten, moeten de waarderingsregels dienovereenkomstig worden aangepast. Bij een stopzetting geldt in het bijzonder dat:

  • De oprichtingskosten volledig worden afgeschreven.
  • Voor de vaste en de vlottende activa zo nodig aanvullende afschrijvingen of waardeverminderingen moeten worden geboekt om de boekwaarde terug te brengen tot de vermoedelijke realisatiewaarde.
  • Een voorziening moet worden gevormd voor de kosten die verbonden zijn aan de beëindiging van de werkzaamheden.

Het bestuursorgaan van de onderneming is aldus verplicht om jaarlijks, bij het opstellen van de jaarrekening, na te gaan of de toepassing van de waarderingsregels in een veronderstelling van continuïteit nog gerechtvaardigd is.

Vrijwillige stopzetting van de activiteiten of een deel van de activiteiten

Het bestuursorgaan zal in principe bij een dergelijke vrijwillige stopzetting bij het opstellen van de jaarrekening steeds zonder problemen kunnen oordelen of de continuïteitsveronderstelling nog gerechtvaardigd is. Op het ogenblik dat de beslissing tot stopzetting van het bedrijf is genomen, verkeert de onderneming immers in een staat van discontinuïteit en moet zij haar waarderingsregels aanpassen. 

Vrijwillige ontbinding van een vennootschap

De beslissing tot ontbinding van een vennootschap heeft niet steeds de onmiddellijke stopzetting van het geheel of een deel van de activiteiten van de vennootschap tot gevolg. Het bestuursorgaan kan bijgevolg verantwoorden dat bij de ontbinding van de vennootschap een waardering in discontinuïteit niet wordt toegepast op het geheel of een deel van de boekhoudposten. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als bepaalde onderdelen van de activiteiten nog zouden worden voortgezet gedurende verschillende jaren.

Stopzetting van het bedrijf om andere redenen

Naast de vrijwillige stopzetting van het bedrijf kan zich de situatie voordoen dat de onderneming haar waarderingsregels moet aanpassen doordat “er niet meer kan van worden uitgegaan dat de onderneming haar bedrijf zal voortzetten” en de onderneming zich aldus in een situatie van discontinuïteit bevindt.

Deze gedwongen stopzetting kan het gevolg zijn van financiële of economische moeilijkheden. Een onderneming zal zich pas in dergelijke situatie bevinden als er geen reële kans meer bestaat op een redding van de onderneming.

Zolang er enkel onzekerheid bestaat over de continuïteit moet het bestuursorgaan de jaarrekening opstellen met toepassing van de waarderingsregels in de veronderstelling van continuïteit. In de toelichting van de jaarrekening moet een passende verklaring worden opgenomen waarin wordt vermeld welke de gebeurtenissen zijn die een risico inhouden voor de continuïteit van de onderneming en moet zij aangeven welke herstelmaatregelen het bestuursorgaan heeft genomen om het hoofd te bieden aan deze risico’s.

Minnelijk akkoord of gerechtelijke reorganisatie

Een vennootschap die zich in een procedure van minnelijk akkoord of gerechtelijke reorganisatie bevindt dient haar jaarrekening in beginsel op te stellen met toepassing van de waarderingsregels in de veronderstelling van continuïteit. Deze procedures hebben immers het herstel van de onderneming in moeilijkheden tot doel, en zolang er een realistische kans is op het herstel van de vennootschap moet zij een waardering in continuïteit hanteren.

Continuïteitsveronderstelling: tijdshorizon van twaalf maanden

De Belgische boekhoudreglementering bevat geen bepalingen over de in aanmerking te nemen termijn voor de beoordeling van de continuïteitsveronderstelling. Algemeen wordt aangenomen dat de continuïteit van de onderneming door het bestuursorgaan redelijkerwijze moet worden beoordeeld over een periode van ten minste twaalf maanden te rekenen vanaf de afsluitdatum van het boekjaar.

Echter, gebeurtenissen of omstandigheden die zich met zekerheid zullen voordoen of manifesteren na de periode van twaalf maanden en die van materieel belang zijn, moeten mee worden opgenomen in de beoordeling van de continuïteitsveronderstelling!

Tenslotte, moet het bestuursorgaan ook rekening houden met alle gebeurtenissen die verband houden met een bepaalde situatie die reeds op de balansdatum bestond, maar die pas bekend worden tussen de afsluitdatum en het ogenblik waarop de jaarrekening wordt opgesteld.