De Wet van 25 december 2017 “tot hervorming van de vennootschapsbelasting” (B.S. 29/12/2017) bracht het moment van de aanvang van de moratoriuminteresten (zijnde de interesten die de Belgische Belastingadministratie verschuldigd is in geval van terugbetaling van inkomstenbelastingen, voorheffingen, voorafbetalingen, enz.) in overeenstemming met het gemeen recht, althans dat was toch de bedoeling. Of deze doelstelling daadwerkelijk bereikt is, blijft een open vraag.

Ook het tarief van de moratoriuminteresten werd ingrijpend gewijzigd. Deze wordt voor wat aanslagjaar 2018 betreft, verlaagd naar 2% (terwijl het voorheen 7% bedroeg).

Voortaan worden de moratoriuminteresten niet langer automatisch betaald wanneer de Belastingadministratie moet overgaan tot terugbetaling van de te veel of ten onrechte betaalde belasting.

Het gewijzigde artikel houdt vanaf nu in dat de moratoriuminteresten slechts beginnen te lopen nadat de Belastingadministratie “in gebreke werd gesteld door een aanmaning of door een andere daarmee gelijkstaande akte” waarbij aan de Belastingadministratie uitdrukkelijk gevraagd wordt om de moratoriuminteresten te voldoen.

De ingebrekestelling in het licht van het nieuw artikel komt tot uiting door de uitdrukkelijke vraag van de belastingplichtige tot betaling van deze interesten en kan, uiteraard met inbegrip van de noodzakelijke vermeldingen, de vorm aannemen van een aanmaning bij gewone brief, van een bezwaarschrift of van een dagvaarding op grond van het Gerechtelijk Wetboek (waarin de Administratie dus telkens uitdrukkelijk aangemaand wordt om de moratoriuminteresten te betalen).

Thans wordt in de rechtsleer evenwel een discussie gevoerd aangaande het standpunt dat de Belastingadministratie lijkt aan te nemen met betrekking tot het ogenblik waarop de moratoriuminteresten nu verschuldigd zijn.

De Belastingadministratie lijkt van mening te zijn dat de begunstigde van de terugbetaling, de Belastingadministratie slechts geldig in gebreke kan stellen wanneer de “termijn voor terugbetaling” verlopen is.

Dit zou betekenen dat de ingebrekestelling pas kan worden verzonden nadat de Belastingadministratie al een beslissing tot terugbetaling heeft verzonden én ze vervolgens in gebreke blijft om de (in navolging van deze beslissing) ontheven belasting tijdig terug te betalen.

Dit standpunt zou er dus eigenlijk op neerkomen dat er voortaan enkel nog moratoriuminteresten verschuldigd zouden zijn indien de Belastingadministratie nalaat om tijdig de ontheven belastingen terug te betalen.

Voormeld standpunt lijkt de Belastingadministratie alvast in haar eigen circulaire te verdedigen, doch wordt (ons inziens terecht) bekritiseerd in de rechtsleer. Deze ‘voorwaarde’ is ten eerste nergens terug te vinden in de tekst van de wet zelf. Bovendien zijn wij van mening dat de Memorie van Toelichting bij de gewijzigde wet zelf al voldoende argumenten bevat die voormeld standpunt van de Belastingadministratie tegenspreken.

Wij adviseren dan ook om, zodra u van plan bent om bepaalde belastingen te betwisten en uiteraard voor zover de te betwisten belastingen reeds zijn betaald, onmiddellijk een brief te versturen aan de Belastingadministratie met daarin de uitdrukkelijke vraag om ook de gevorderde moratoriuminteresten te betalen.

Indien u wat zou talmen om het bezwaarschrift met daarin de uitdrukkelijk aanmaning tot betaling van de moratoriuminteresten in te dienen, zouden er immers al snel wat interesten verloren kunnen gaan.

De kans bestaat weliswaar dat de Belastingadministratie van mening is dat de termijn voor de Belastingadministratie om de belasting ‘terug te betalen’ ogenschijnlijk nog niet verstreken zou zijn en dat de ingebrekestelling dus niet rechtsgeldig zou zijn.

Indien het bedrag aan ter discussie staande interesten het enigszins verantwoordt, zouden wij in dat geval adviseren om de betaling van deze betwiste interesten te vorderen voor de rechtbank. Daartoe zijn er ons inziens voldoende valabele argumenten.

Deze nieuwe bepalingen gelden al met betrekking tot de aanslagen die sedert 1 januari 2018 zijn gevestigd (“ingekohierd”).

Wij stellen ons de vraag of de Belastingadministratie haar bovenstaand standpunt effectief zal aanhouden. Indien dit het geval blijkt te zijn, is ons inziens hierover het laatste woord nog niet gezegd.

Wordt vervolgd…

 

Filip Soetaert en Charlotte Vandepitte